Er zijn 4 soorten klimplanten.

Allereerst zijn er die geen klimhulp nodig hebben. De hechters of zelfhechtende klimplanten hechten zich via kleine hechtwortels of hechtschijfjes aan de gevel. Ze zijn ideaal om grote oppervlakten te bedekken. In het begin kan je ze leiden door de takken met oogvijzen aan te binden aan je gevel. De kleine hechtwortels zetten zich vast in minuscule scheurtjes in de gevel, maar blijven vrij oppervlakkig en veroorzaken geen schade.

Toch zijn niet alle gevels geschikt voor zelfhechtende klimplanten. Als je de klimplant weghaalt, blijven er soms restjes van de hechtwortels achter op de gevel. Op locaties waar al muurschade aanwezig is (bijvoorbeeld loszittende voegen) kan een zelfhechtende klimplant de schade verergeren. Herstel dan eerst de muur.

Tip: als je dit type klimplanten niet rechtstreeks tegen je gevel wil laten groeien, kan je op 15 centimeter van de muur een staalbouwnet plaatsen.

Voorbeelden: klimop, klimhortensia, trompetbloem en wilde wingerd. Deze drie soorten klimplanten hebben wel klimhulp nodig

Enteraars of steunklimmers

Deze klimplanten haken zich met doornen en stekels vast aan andere planten of een klimhulp. Ze groeien eerder ergens overheen dan dat ze echt klimmen.

Enteraars hebben horizontale klimhulpen nodig, zoals stevig gespannen metaaldraden of een verticaal geplaatst ruitvormig traliewerk.

Voorbeelden: klimroos en winterjasmijn

Rankers en steunklimmers

Deze klimplanten maken dunne ranken die zich rond de klimhulp slingeren, op zoek naar steun. Ze slingeren zich met hun ranken rondom een latwerk of draad met een maximum diameter van 3 centimeter. Een stuk staalbouwnet (van bijvoorbeeld 15 x 15 centimeter) of draadscherm tegen een muur of schutting vormt de ideale klimhulp.

Rankers zijn planten die tak- of bladranken maken waarmee ze zich omhoogtrekken. Druif (wijnrank) en bosrank (clematis) zijn rankers. Ze hebben een

klimhulp nodig. Dat is bijvoorbeeld een traliewerk met mazen van ongeveer 15 cm x 15 cm. Voor een wijnrank mag de maasgrootte 40 cm x 40 cm zijn. De buisjes zijn bij voorkeur rond met een diameter van maximaal 3 cm. Steunklimmers zijn planten die uit zichzelf niet zouden klimmen, maar die door de mens tot leiplant werden omgetoverd, zoals winterjasmijn en klimrozen. Voor steunklimmers kun je dezelfde klimhulpen gebruiken als voor rankers, maar de openingen van het traliewerk mogen groter zijn (tussen 25 cm x 25 cm en 50 cm x 50 cm).

Voorbeelden: clematis en druif.

Winders of slingerplanten

Deze klimplanten hebben stengels die zich rond bomen en klimhulpen slingeren. Ze hebben een klimhulp nodig met liefst een rond profiel met een diameter van maximum 5 centimeter. Je kan ze omhoog laten klimmen langs verticaal geplaatste metalen spandraden, stijlen, traliewerk of een andere klimhulp met een rond profiel.

Voorbeelden: blauwe regen en bitterzoet.